20.8.11

Narcotisch

Om half tien wilde het lijf even niet meer. Kato vond dat maar prachtig. Zo vroeg had ze me nog nooit naar bed zien gaan. Spinnend nestelde ze zich in een holletje. Om een uur of half een lig ik op een bed in een antiek ingerichte kamer. Rechts van mij staat een hele oude notenhouten kast. Aan mijn voeteneinde een oud pomporgel en links een vitrine met antiek serviesgoed. Ik mocht er op bed gaan liggen om al de spullen goed te bekijken, maar ben kennelijk in slaap gevallen. Ze hebben me laten liggen. Op zich vreemd, want ze kennen me niet. Ik overweeg op te staan en naar het licht te lopen, dat vaag door een kier van de deur schijnt, maar ik ben nog te moe. Ik vraag me af, hoe ik hier gekomen ben, maar ook, hoe kom ik hier weg?
        Langzaam verandert de notenhouten kast in een Italiaans kledingrek, waarover een zwarte broek hangt. Wat is dat aan mijn voeteneinde? Het lijkt wel de spiegel van Ernst's moeder. Links staat het bruine meidenkastje van mijn oma. Waar ben ik toch? Het duurt nog even voor ik me realiseer, dat ik in mijn eigen slaapkamer ben.

        's Morgens vroeg, als het licht net genoeg is om objecten te onderscheiden, staat de nep geranium pal voor mijn gezicht. Ik tracht de plant te pakken maar ga er met mijn hand doorheen, alsof ik een geest aanraak. Dit ken ik! Ik speel ermee en moet altijd lachen. Ik wijs op de bloemblaadjes, maar prik door ze heen. Dan doe ik mijn ogen dicht en weer open. De plant is er nog. Ik moet zoeken welke van de vijf het is, want anders lukt het niet. Als ik de juiste plant gevonden heb, duw ik zijn 'geest' met een hoofdgebaar terug op zijn plaats. Zo, die is weer waar hij zijn moet. Soms is de 'geest' die 's morgens verschijnt een donkere vorm. Ik moet dan zoeken naar dezelfde vorm in de kamer, om de 'geest' weer terug te zetten op zijn plaats. De ene keer is het een ochtendjas, die aan de deur hangt. Dan weer een schilderij, of laatst de ventilator, die er nog staat sinds juni, toen het zo warm was in de kamer.
        In januari 2007 schrok ik hevig van mijn desoriëntatie en de 'geesten'. Het LUMC was vroeg in de ochtend een gekkenhuis geworden. Overal lagen de gekken om mij heen in smerige bedden. Tralies voor de ramen en een oude smerige tegelvloer op de grond. In de hoek van de zaal zat een vrouw met pukkels, die goed in de gaten hield, of niemand zou ontsnappen. Ik kon niet ontsnappen, want ik kon me niet bewegen. En als ik het had gekund, had ik het zeker niet gedurfd.


        In de jaren daarna ben ik overal wakker geworden. In vreemde woonkamers, in donkere garages, in de gevangenis, of gewoon ergens buiten. En inmiddels zijn er zoveel 'geesten' aan mijn ogen voorbij gegaan, dat ik niet meer weet wat de eerste was, maar ik kan me wel herinneren dat ik snel had uitgevonden hoe ik ze 'terug moest zetten'.
       Het is de erfenis van een lange narcose en misschien zou ik het ooit eens aan een arts moeten vertellen, maar stel dat er een pilletje voor is, dan verdwijnen mijn 'geesten' misschien. Ik denk niet dat ik dat wil.

No comments:

Post a Comment