De bediende, vermoedelijk de baas van het kleine tentje, begroette ze hartelijk en aaide hun grote okerkleurige hond, die niet luisterde naar zijn commando 'sit'. Zijn baas en bazin vonden het niet nodig dit te herhalen. Ze bestelden iets zonder op de kaart te kijken. Toen een stel jongeren hun tafel verliet en de regen aan de rand van het piepkleine terrasje te hard werd, verplaatsten ze zich naar de vrijgekomen tafel tegen het raam.
De man was broodmager en de vrouw flink mollig, maar hadden ongeveer dezelfde beperkte lengte. Zij had geblondeerd lang, geel haar, dat in een natuurlijke, maar ongekamde golf net over haar schouders hing. Ze was er te oud voor, ik schatte haar ver in de vijftig. Bij hem vermoedde ik stekeltjes, maar zijn hoofd was bedekt. Hun kleding was voddig, van de soort die je in de slechtere tweedehands winkel tegenkomt. Vale kleuren en lubberende manchetten. Haar jack was smoezelig geel, zijn vest met capuchon van een onbestemde donkere kleur, waaronder hij ook een muts droeg, veel te groot. Wij konden horen, dat het Engelsen waren, maar we zagen het ook. Het is niet uit te leggen, waarom Engelsen zo vaak aan hun uiterlijk herkenbaar zijn.
Nadat het stel hun broodje had gegeten ontstond er een conflict. Geen geschreeuw of iets van dien aard, maar slechts een korte stemverheffing van de man, die in het platste Engels dat ik ooit heb gehoord zijn vrouw een verwijt maakte. Zij stond op en kreeg met moeite de riem van de hond te pakken, die onder de tafel was gaan liggen. Ze pakte het kleine, stoffen boodschappentasje dat ooit roze met bloemetjes was geweest en liep met de hond weg, de hoek om. De man bleef zitten en staarde daarna alleen nog voor zich uit. Als Ernst mij niet gewezen had op een kat, die verderop verwoede pogingen deed om een mus te vangen, maar niet kon kiezen welke, dan was mans gezicht aan me voorbij gegaan, maar ik kon het niet laten er steeds naar te kijken. Ik wees Ernst op een pand in dezelfde richting, zodat hij zou denken dat het me daarom te doen was. Ik maakte zelfs een foto, zonder dat hij het door had.
Onder de capuchon zat een gezicht, dat een lege eenzaamheid uitstraalde. Het schreeuwde om aandacht en gelijk om een enorme afstand. De armoede van gedachteloosheid lag in zijn starende ogen. Zijn lippen waren scherp en verwrongen, toonden alle ellende van een heel leven van armoede, gevecht en ongeluk, liefdeloosheid. Had hij dat aan zichzelf te danken, of was de wereld over hem heen gevallen? Wat deed deze man, dit stel, midden in de winter in Turkije. Ze woonden er, dat was zeker, maar waarom? Net als wij, omdat het hier goedkoper is? Misschien werkte hij hier wel voor een Engels bedrijf dat jachten verhuurd of dat hotels bezit. Had hij een beroep geleerd of was hij al jong in een uitkering terecht gekomen. Zijn hele wezen zei eerder het laatste. Gelukkig was hij niet, op het moment dat ik hem gade sloeg, maar ik betwijfelde of hij ooit gelukkig was geweest in zijn leven. De rimpels en groeven in zijn gezicht verraadden een decennia lange ellende.
Wij betaalden onze thee en het broodje döner en verlieten het terras. De man zat er nog, zonder zijn vrouw, en staarde nog steeds dezelfde kant op. Als ik hard had geblazen was hij wellicht als bordkarton omgevallen. Staren is de beste manier om innerlijke onrust, verlegenheid en een opgelaten gevoel te verbergen. Ik deed het als ik alleen naar een cafe ging en mezelf geen houding wist te geven. Als ik hoopte, dat iemand me aan zou spreken en mijn ongemakkelijke situatie zou beëindigen. Maar deze man durfde ik niet aan te spreken, omdat hij een onzichtbaar veld om zich heen had opgetrokken, dat wellicht dodelijk kon zijn.
Showing posts with label eenzaamheid. Show all posts
Showing posts with label eenzaamheid. Show all posts
31.12.14
15.12.12
Weerbaarheid
Met het verkondigen van een mening over de recente twee zelfmoorden naar aanleiding van pesten, begeef ik me op gevaarlijk terrein. Voor ik daarom verder ga, moet ik als eerste stellen, dat het bijzonder triest is, dat iemand zo ongelukkig is in zijn leven, dat hij of zij kiest voor de dood. Ook voor de nabestaanden van, in dit geval jonge mensen, is het verlies vreselijk. Ouders houden van hun kinderen en doen in alle gevallen hun uiterste best om een goede ouder te zijn en veel liefde te geven. Dat staat, met enkele uitzonderingen natuurlijk, buiten kijf.
Het is juist die liefde, die wij als ouders tegenwoordig zo overvloedig aan onze kinderen willen geven, waardoor het vaak naar mijn mening helemaal mis gaat. Moest mijn vader als jonge knul nog staand zijn avondmaaltijd nuttigen (1920-'30), wij koken vooral dat, wat onze kinderen lekker vinden. We willen laten weten, hoeveel we van ze houden en we passen ervoor de strenge ouders te zijn, ambiëren juist een vriendschap. We vragen onze kinderen daarmee om vooral niet de pest aan ons te hebben, zoals wij dat hadden aan onze ouders, als ze ons zaken bot verboden. Streng zijn past niet meer in deze tijd. We overleggen, zelfs al met peuters, over het waarom van het 'nee', want we willen dat ons kind begrijpt, waarom iets niet mag.
Dat overleg kan je op een bepaalde leeftijd vergelijken met het overleggen met een hond, waarom hij niet op de bank mag liggen. Het brein van het kind is nog niet in staat om begrip op te brengen voor een verbod, net zo min als die hond. Maar ook als kinderen ouder worden, is overleg meestal niet doeltreffend, want argumenten kunnen altijd worden weerlegd. De huidige puber is niet meer de onmondige uit medio de vorige eeuw, maar is een volleerd debater, die zijn argumenten allemaal op onder ander de tv heeft langs zien komen. Met onze overmatige liefde staan we machteloos tegenover deze puberkracht. De corrigerende tik mag niet meer, ongenuanceerd huisarrest is belachelijk. We moeten alles met argumenten omkleden en deugen die niet in de ogen van de puber, dan staan we met lege handen.
Maar onze liefde doet nog meer kwaad. Wij willen onze kinderen tot het uiterste beschermen tegen alle gevaren en het kwaad van de wereld. Vooral het eerste kind heeft daar meer last van dan het tweede of derde. Ons kostbare bezit mag niets overkomen, maar komt er nog een kostbaar bezit, dan moeten we onze aandacht verdelen en worden we wat makkelijker. Het is mij opgevallen, dat met name enig kinderen vaak last (en soms ook de lust) hebben van de overmatige zorg van de ouders. Dat loopt uiteen van ouders, die veel te veel de school bezoeken, om elk wissewasje voor hun kind te willen oplossen, tot ouders die voortdurend op school zijn om hun kind in de gaten te houden en meegaan met schoolreisjes om hun kind niet uit het oog te verliezen. Dan zijn er de ouders, die het leven van hun kind volledig inrichten. Die bepalen wanneer er huiswerk wordt gemaakt, welke sport of muziek wordt aangeleerd, wanneer er tv gekeken mag worden en die thuiskom tijden hanteren, die niet passen bij de leeftijd. Het kind bevindt zich dan in een korset dat de ruggengraat recht houdt, maar als het even wordt afgelegd, dan zijn de spieren te zwak om rechtop te blijven staan.
Het is onze plicht als ouders om kinderen klaar te stomen voor hun volwassen leven. Daarbij hoort ook zelfredzaamheid. Als wij onze kinderen voortdurend behoeden voor ieder gevaar, of dat nou leidt tot een open knie of slechte schoolprestaties, dan zal een kind nooit weerbaar genoeg worden. Ja, er zijn rot mensen op de wereld, rot kinderen, rottige gevaren die op de loer liggen, maar die horen allemaal bij het leven. Een kind moet de kans krijgen om stapsgewijs met die narigheid te leren omgaan. We mogen onze kinderen niet voorspiegelen, dat de wereld zo is als de geborgenheid van de huiskamer en dat er altijd een ouder is, die het voor ze op zal nemen. Een kind moet zelf in staat zijn problematiek het hoofd te bieden.
Wat een enig kind mist is vooral de wisselwerking met andere kinderen in het gezin. Net als een nest jonge honden vechten kinderen met elkaar om een plek, om een stuk speelgoed of wat dan ook. Het is een spel met geliefden, maar het bereid een kind voor op de toekomst, waarin het de vaardigheden nodig heeft voor de echte strijd met vreemden. Ik was vroeger de slijmbal (beugel), mijn broer de flapoor (ja, hele grote!) en mijn zus de schele (ook nog toen ze al geopereerd was). We scholden elkaar uit, we sloegen op elkaar in en we treiterden elkaar, maar als iemand anders mijn zus schele noemde, dat ramde ik erop. Dat ging te ver! Wat Jupiter vermag... Buitenshuis waren wij één front.
In Amerika maaide een volwassen man ooit zijn hele familie neer. Later werd bekend, dat het in die familie uit den boze was om ruzie te maken of boos te zijn op elkaar. Alles moest in vrede worden opgelost. Een onvertogen woord was er niet bij. Zijn opgekropte woede leidde uiteindelijk tot de massamoord (uit: Inleiding in de kinder- en jeugdpsychiatrie). Maar in een ander geval had het ook tot zelfmoord kunnen leiden. Met het gevoel, dat de slechte wereld het op 'mij' heeft voorzien, zal de eenzaamheid enorm zijn. Een kind dat uit een (te) liefdevol nest komt zal moeilijk kunnen omgaan met kritiek of pesterij en een overgevoeligheid tonen. Hier vanuit gaande zou het voorkomen van de zelfmoord van een kind niet moeten liggen bij het aanpakken van het pesten, maar juist bij het weerbaar maken van kinderen, die daar last van hebben. Ook is het wenselijk om een onderzoek te starten naar de situatie van kinderen, die worden gepest. Hoeveel andere kinderen zijn er in het gezin? Zijn de ouders overbezorgd? Laten de ouders de kinderen genoeg vrijheid voor zelfontplooiing of trachten zij het kind zoveel mogelijk te isoleren van de huidige ('verdorven') maatschappij?
Nog even terug naar mijn vader. Ook hij was enig kind en werd gepest. Hij was een einzelganger, een boekenwurm en las al kranten toen hij vijf jaar was. Hij werd directeur van een bureau, maar als er problemen waren, dan kreeg hij last van zijn maag en bleef in bed. Mijn moeder had het altijd direct door en belde dan naar 'Jacobs' (adjunct) en vroeg wat de problemen waren. Als volwassene werd mijn vader gezien als een interessante aardige man, behalve thuis. Daar durfde hij zijn scepter te laten zwaaien.
Ik zie een meisje voor me, alleen op een lege vlakte. Ik voel haar eenzaamheid en haar angst om terug te keren naar de bewoonde wereld, waarin mensen naar haar schreeuwen. Ze heeft niets om mee terug te slaan, denkt ze, want ze heeft nooit geleerd hoe ze alle losse flodders in haar hoofd moet samenvoegen tot een machtig wapen. Dat is zo ontzettend zonde.
Subscribe to:
Posts (Atom)