31.12.14

De Man

De bediende, vermoedelijk de baas van het kleine tentje, begroette ze hartelijk en aaide hun grote okerkleurige hond, die niet luisterde naar zijn commando 'sit'. Zijn baas en bazin vonden het niet nodig dit te herhalen. Ze bestelden iets zonder op de kaart te kijken. Toen een stel jongeren hun tafel verliet en de regen aan de rand van het piepkleine terrasje te hard werd, verplaatsten ze zich naar de vrijgekomen tafel tegen het raam.
   De man was broodmager en de vrouw flink mollig, maar hadden ongeveer dezelfde beperkte lengte. Zij had geblondeerd lang, geel haar, dat in een natuurlijke, maar ongekamde golf net over haar schouders hing. Ze was er te oud voor, ik schatte haar ver in de vijftig. Bij hem vermoedde ik stekeltjes, maar zijn hoofd was bedekt. Hun kleding was voddig, van de soort die je in de slechtere tweedehands winkel tegenkomt. Vale kleuren en lubberende manchetten. Haar jack was smoezelig geel, zijn vest met capuchon van een onbestemde donkere kleur, waaronder hij ook een muts droeg, veel te groot. Wij konden horen, dat het Engelsen waren, maar we zagen het ook. Het is niet uit te leggen, waarom Engelsen zo vaak aan hun uiterlijk herkenbaar zijn.
   Nadat het stel hun broodje had gegeten ontstond er een conflict. Geen geschreeuw of iets van dien aard, maar slechts een korte stemverheffing van de man, die in het platste Engels dat ik ooit heb gehoord zijn vrouw een verwijt maakte. Zij stond op en kreeg met moeite de riem van de hond te pakken, die onder de tafel was gaan liggen. Ze pakte het kleine, stoffen boodschappentasje dat ooit roze met bloemetjes was geweest en liep met de hond weg, de hoek om. De man bleef zitten en staarde daarna alleen nog voor zich uit. Als Ernst mij niet gewezen had op een kat, die verderop verwoede pogingen deed om een mus te vangen, maar niet kon kiezen welke, dan was mans gezicht aan me voorbij gegaan, maar ik kon het niet laten er steeds naar te kijken. Ik wees Ernst op een pand in dezelfde richting, zodat hij zou denken dat het me daarom te doen was. Ik maakte zelfs een foto, zonder dat hij het door had.
   Onder de capuchon zat een gezicht, dat een lege eenzaamheid uitstraalde. Het schreeuwde om aandacht en gelijk om een enorme afstand. De armoede van gedachteloosheid lag in zijn starende ogen. Zijn lippen waren scherp en verwrongen, toonden alle ellende van een heel leven van armoede, gevecht en ongeluk, liefdeloosheid. Had hij dat aan zichzelf te danken, of was de wereld over hem heen gevallen? Wat deed deze man, dit stel, midden in de winter in Turkije. Ze woonden er, dat was zeker, maar waarom? Net als wij, omdat het hier goedkoper is? Misschien werkte hij hier wel voor een Engels bedrijf dat jachten verhuurd of dat hotels bezit. Had hij een beroep geleerd of was hij al jong in een uitkering terecht gekomen. Zijn hele wezen zei eerder het laatste. Gelukkig was hij niet, op het moment dat ik hem gade sloeg, maar ik betwijfelde of hij ooit gelukkig was geweest in zijn leven. De rimpels en groeven in zijn gezicht verraadden een decennia lange ellende.
   Wij betaalden onze thee en het broodje döner en verlieten het terras. De man zat er nog, zonder zijn vrouw, en staarde nog steeds dezelfde kant op. Als ik hard had geblazen was hij wellicht als bordkarton omgevallen. Staren is de beste manier om innerlijke onrust, verlegenheid en een opgelaten gevoel te verbergen. Ik deed het als ik alleen naar een cafe ging en mezelf geen houding wist te geven. Als ik hoopte, dat iemand me aan zou spreken en mijn ongemakkelijke situatie zou beëindigen. Maar deze man durfde ik niet aan te spreken, omdat hij een onzichtbaar veld om zich heen had opgetrokken, dat wellicht dodelijk kon zijn.

No comments:

Post a Comment