12.3.13

Ik dank God op mijn blote knieën, dat mijn vader atheïst was

Moet ik dankbaar zijn dat mijn vader de Candy's naast de telefoonboeken 'verstopte' en dat de Sextant van de NVSH naast de Intermediair in de krantenbak lag? Dat hij mijn moeder zo had 'opgevoed', dat zij een vrij huwelijk accepteerde? Dat onze buurvrouw acht jaar lang mee ging op vakantie? Dat mijn moeder geen 'aan huis' schoonheidssalon mocht beginnen, maar wel met haar jonge dochtertjes in Amsterdam mocht gaan solliciteren voor een functie als verkoopster in een seksshop? Moet ik dankbaar zijn, dat mij werd uitgelegd hoe leuk partnerruil was of hoe geweldig hoeren waren? Moet ik dankbaar zijn, dat mijn vader mij maar een zeurkous vond, toen ik mijn man betrapte op vreemdgaan? En past dankbaarheid, dat mijn ouders hun schouders ophaalden voor mijn tranen? Moet ik geen woede voelen, als ik denk aan die vriend van mijn ouders, die verkeerde kusjes gaf, en twee weken later weer gewoon op de koffie kwam? Of die vriend, die zijn hand als het even kon tussen mijn benen stopte? Had ik geen walging moeten voelen, als ik me op verjaardagen realiseerde, dat er vijf 'vrouwen' van mijn vader naast elkaar zaten? Moet ik dankbaar zijn dat hij atheïst was?

Ja.

Ik kon mijn ongelukkige moeder niet troosten, want ze liet het zelf gebeuren. Ik kon geen goede man trouwen, want ik wist niet dat die bestond. Ik kon mijn woede niet kwijt, want die was aan dovemansoren gericht. Ik moest een half leven leiden, voor ik tot de ontdekking kwam, dat mijn vaders wereld niet de mijne was. Ik moest kleppen openzetten waarvan ik het bestaan niet wist, om andere signalen op te vangen. Ik moest schrikken van mezelf, van mijn beperkte zicht, mijn bekrompenheid. Ja, bekrompen, want eenzijdigheid is altijd bekrompen, ook al doceert die vrijheid.
   Ik ben woedend op mijn vader, nog steeds, omdat hij een kind geen kind liet zijn. Omdat zijn propaganda niet deugde, mensen intens kwetste, van de liefde gemeengoed maakte en vernedering bagatelliseerde.
Maar mijn vader was mijn vader maar. Een mens van vlees en bloed, zonder supermacht, zonder verborgen krachten. Eigenlijk een zielig product van zijn ouders, die door de dood van twee dochters te goedwillend werden. Een man, die nooit eens werd terechtgewezen, niet door broers of zussen, niet door zijn volgzame vrouw, niet door een baas, want hij was zelf de directeur. De terechtwijzing van zijn kinderen kwam te laat.
   Ik was niet bang voor hellevuur en voor de toorn van God, want dat bestond allemaal niet in mijn leven. Ik had geen nachtmerries over een brandend hiernamaals, dat me zou wachten als ik een kleine stap in de verkeerde richting zou doen, of als ik niet luisterde naar mijn pa of de schoolmeester. Mijn hiernamaals bestond eenvoudig niet en dat wist ik al toen ik zes was. Ook geen geweldig gegeven, maar toch beter dan branden. Mijn strijd was een gelijke strijd, tussen mens en mens. Niet die van Greta uit mijn krant, die voortdurend de toorn van God vreesde, omdat de vader van een vriendje haar verkrachtte. Die haar eigen lichaam niet mocht ontdekken, omdat God dan oma wel zou straffen. Greta voerde een ongelijke strijd, met een onzichtbare supermacht, van wie je niet wist wat hij zou doen. Hoe hij je te grazen zou nemen. Ik kon mijn vader vervloeken waar hij bij stond, dan nog zou mijn hiernamaals gewoon niet bestaan en zouden mijn familieleden daar geen enkel nadeel van ondervinden. Greta kon niet eens denken in die richting, want ook die gedachten kon haar God lezen. Mijn vader verkondigde geen liefde, maar lust. De Roomse kerk stond voor hetzelfde, maar daarbij kwam ook de onvoorspelbare en onzichtbare toorn Gods, waarvoor men doodsangsten uitstond. Een toorn, die kennelijk niet gold voor de gezagsvoerders. Of misschien wel, en branden zij nu in eeuwige hel en verdoemenis. Laat dat een troost zijn.

Ik dank God op mijn blote knieën, dat mijn vader atheïst was.

No comments:

Post a Comment