13.2.15
Even huizen kijken
"Zo'n oud Turks huis in een klein dorp. Wit met een pannen dak, een veranda en een stuk tuin eromheen, dat zou ik wel willen huren."
"Ik heb laatst in Inlice zo'n huis gezien. Ik dacht nog, dat is nou een perfect huisje en geweldig voor de honden, antwoordt Wilma.
"Echt? Zullen we gaan kijken?"
Een half uur later, ongeveer drie uur, zitten we in de auto en rijdt Ernst ons naar İnlice. Het is even zoeken, want Wilma kwam er toevallig langs, omdat ze verkeerd was gereden.
"Nee, we moeten hier terug. Volgens mij was het dat huis," en ze wijst naar een klein wit huis met rood pannendak.
We stoppen voor het hek, op een onverharde landweg. We lopen om het hek, dat met een hangslot is afgesloten. Het is een klein, traditioneel huis met veel grond erbij. Op een lager gedeelte lopen drie schapen. Wilma staat een minuut of vijf later met een paar mannen te praten.
"Dit huis wordt niet verhuurd, maar dat daar verderop wel. Daar moet alleen veel aan gedaan worden."
"Kunnen we daar kijken?"
Ze vraagt het de mannen, die direct op weg gaan. Het huis is inderdaad niet af. Het dak lekt volgens de mannen en de meeste muren zijn niet gestuukt. De bovenverdieping is van buiten met een trap bereikbaar. Die is 'nieuw', in die zin, dat hij niet zo oud is als het onderhuis. Dat heeft, als we door de ramen kijken, nog de o
ude lage, brede deuren. Het onderhuis is oud, maar de muren zijn opnieuw opgetrokken toen de bovenverdieping erop werd gebouwd. Vijf jaar geleden is het voor het laatst verhuurd. Toen kostte het 350.
"350 euro? Wouw, dat is niet veel geld voor zo'n groot huis."
"Nee," zegt Wilma "350 lira."
Ernst en ik kijken elkaar vrolijk aan.
"Nou ja, het is ook een bouwval. Hier is niets mee te beginnen," schampert mijn zus.
Ernst en ik kijken elkaar aan en lachen.
"Dat had je gedacht!" zeggen we tegelijk. Wilma is geen doe het zelver, maar wij wel. We zien direct allemaal mogelijkheden.
We bedanken de mannen hartelijk en zijn weer op weg naar de auto, als ze op ons toe komen en ons uitnodigen om mee te komen om iets te nuttigen. Dat is heel Turks, heel Islamitisch. Vreemdelingen nodig je uit. Wij worden meegnomen naar een huisje iets verderop op de weg, waar twee vrouwen pide bakken. Zij zitten op de grond, een gekleed in de typisch Turkse wijde broer, net geen şalvar, en de witte hoofddoek. De andere in een moderne broek en blootshoofds. De vrouw met hoofddoek rolt het deeg op een houten plank met een lange stok van bolletje tot een enorme ronde lap. Vervolgens legt ze het beleg, groente met kruiden en korreltjes kaas op de ene helft en vouwt hem dicht. De andere legt de halve maan op een bolle plaat op het vuur, dat wordt gestookt in een grote ton, waarvan de voorkant is uitgeknipt en bovenop een gat is gemaakt voor een stukje kachelpijp.
De vrouw des huizes, weer een andere en ook traditioneel gekleed, zorgt direct voor borden. De mannen zorgen voor wat plastic tuinstoelen en geven ons water te drinken uit hetzelfde glas, dat steeds weer wordt gevuld. Wij krijgen elk een hele pide. Dat is voor een Nederlander een hele maaltijd, die je niet moet krijgen als je net gegeten hebt. Wilma en Ernst kunnen hun pide met moeite op. Ik hik aan tegen het laatste stuk en vraag aan Wilma hoe ik dat oplos.
"Zeg maar dat je het meeneemt en later opeet," adviseert ze.
Ik zou niet weten hoe ik dat in het Turks moet zeggen, maar ik vind wel een uitweg. Ik probeer het gesprek te volgen, dat kennismakend is. Sommige dingen zijn duidelijk, zoals onze relatie en wat Wilma en Hasan doen. Een van de mannen zegt te weten wie Wilma is en dat ze al zolang in Turkije woont. Dan begrijp ik dat ze vertelt dat wij een tweeling zijn en vervolgens waar we nu wonen. Ook haar kippen komen ter sprake en de manier waarop je kan zien of een ei vers of oud is. Als we aanstalten maken om te vertrekken, we zitten er al ruim een uur en hadden hele andere dingen voor de middag gepland, dan moeten we nog blijven, want de thee is op komst. Inmiddels heb ik het laatste stuk pide ook weggewerkt, want dat had ik maar in mijn hand en ik wist niet waar ik het anders moest laten. Gelukkig is een thee geen bak zoals in Nederland, maar een klein glaasje. Het past nog net in mijn maag. Terwijl wij aan de thee nippen gaat er een mobiel over. De vrouw, die het deeg uitrolt grijpt in de zak van haar wijde Turkse bloemetjesbroek, pakt haar Nokia en beantwoordt het telefoontje. Ik kijk met stomme verbazing naar het tafereel. Hier zijn twee eeuwen met elkaar in verwarring. Na de thee kunnen we weg. Een tweede glaasje kunnen we weigeren, omdat Wilma naar haar man toe moet. Dat is altijd een goede reden. Met veel groeten en bedankjes, die we gelukkig in het Turks beheersen, nemen we afscheid. WIlma kust de vrouwen. Dat schijnt normaal te zijn.
We besluiten nog even bij een oude buurman van Wilma langs te gaan, die veel huisjes heeft in een dorp in de bergen. We zijn er laatst doorgereden en het charmeert ons wel. Als we aankomen zitten haar drie oude buurmannen voor het huis waar ze vroeger woonde. Wederom worden we hartelijk begroet. Haar oude onderbuurman en zijn vrouw ken ik ook al dertig jaar. Lina werd op dezelfde dag geboren als zijn oudste dochter Ayse, dus die kus ik ook. Direct weer een paar plastic stoelen en dan geen thee, maar koffie: de meest gore Turkse koffie die ik ooit heb gedronken. Wilma beweert dat het slechte kwaliteit was, maar ik denk dat het anijskoffie was of zo.
De zon is net onder, als we thuis komen. Hasan heeft Wilma al twee keer gebeld, maar die hoort haar telefoon nooit. Ik pak voor Wilma en mij een glas witte wijn, maar die smaakt na het laurierdropje in de auto mierzoet. Bovendien boeren we steeds de vieze smaakt van de koffie op. Als Hasan zich bij ons voegt, geef ik hem een raki met ijs en een wat blokjes kaas. Ik heb nu begrepen, dat je niet vraagt, maar gewoon geeft. En zo rek ik de tijd, die Wilma nodig heeft om haar wijn op te drinken.
"Ik heb geen meloen in huis," verontschuldig ik me.
Hij maakt quasi aanstalten om dan maar weg te gaan. Het is de perfecte combinatie schijnt: suikermeloen, kaas en raki. Het is al donker, als ze op de motor stappen richting berg, bepakt met twee rugzakken, deze keer geen tas boodschappen tussen hen in of voor Hasans buik, maar wel een fietspomp, die behoorlijk boven hun hoofd uitsteekt. Ik vervoerde zelf de meest onmogelijke dingen op de brommer, maar in land is dat meer regel dan uitzondering. Inventiviteit kent hier geen grenzen. Vanmorgen nog kwam een auto voorbij rijden. De klep van de kofferbak stond open en daar zat een man in, achterstevoren. Hij hield een kruiwagen vast, die hij achter de auto aantrok.
Deze dag was volkomen Turks.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment